Door Marianne Lucieer··Aangepast:
RTL
“Heb je het tentamen gehaald?”, vroeg Jobs moeder tijdens het eerste jaar van zijn studie. Zonder daar goed bij na te denken, antwoordde hij: “Ja.” Het was het begin van zes jaar liegen over zijn studie: tegen zijn ouders, zijn vrienden, zijn studiegenoten. “Ik was zó bang dat ik ze zou verliezen als ik de waarheid zou vertellen.”
Het is niet niks: publiekelijk toegeven dat je zes jaar lang tegen íédereen hebt gelogen. Toch doet Job van Ballegoijen de Jong (39) het. In dit interview, en in een boek dat hij erover heeft geschreven: Morgen vertel ik alles, dat eind deze maand uitkomt bij Atlas Contact. “Ik heb het mezelf onnodig moeilijk gemaakt, weet ik nu. En er zijn op dit moment mensen die hetzelfde doen. Ik wil hen laten zien: die reactie waar je nu zo bang voor bent, die zul je waarschijnlijk niet krijgen.”
We gaan terug naar 2003, het jaar waarin Job begon met zijn studie. Op het oog was hij een typische student: goed het gymnasium doorgekomen, lid van het corps in Leiden, iets te veel drinken. Maar er was ook de worsteling met zichzelf. “Mijn vader was ernstig ziek, hij had MS en kon daardoor niet werken. Dus we hadden thuis minder geld dan de meeste corpsleden. En ik ben homo, ook daarin ben ik natuurlijk anders dan veel studenten.”
“Ik was dat eerste jaar mede daarom heel erg bezig om er in de studentenvereniging bij te horen. Ik wilde vrienden maken, het sociaal goed doen. En omdat de middelbare school me makkelijk was afgegaan, had ik nooit geleerd hoe je goed studeert. Daar kwam ik op de universiteit niet meer mee weg.”
Dus was daar al relatief snel die eerste onvoldoende. En de vraag van zijn moeder: “Heb je het tentamen gehaald?” “Ik dacht: als ik ja zeg, dan hoeven zij zich naast de zorgen om mijn vader niet ook nog eens zorgen te maken om mij. En dan haal ik de herkansing gewoon en is er niets aan de hand.”
Hij besloot na dat telefoongesprek iedereen dezelfde leugen te vertellen: zijn medestudenten, vrienden, familie. “Ik wist: als ze elkaar zouden tegenkomen, dan zou het anders ingewikkeld worden. En ik wilde niet buiten de groep vallen. Natuurlijk haalden mijn studiegenoten en huisgenoten ook weleens een tentamen niet, maar die hadden geen zieke vader en waren hetero. Voor mijn gevoel konden zij zich die luxe daardoor permitteren, en ik niet.”
Maar die herkansing haalde hij niet, net als andere tentamens dat eerste jaar – en ook dat vertelde hij niemand. “Na die eerste leugen dacht ik: nu moet ik het volhouden, ik kan niet meer terug.”
Na het eerste jaar had hij zo weinig studiepunten gehaald, dat hij niet door mocht met zijn studie. Hij schreef – opnieuw zonder dat iemand het wist –een brief aan de examencommissie. Dat de stap naar de universiteit voor hem een grote overgang was geweest en hij er door de situatie met zijn vader niet met zijn hoofd bij was geweest. Zijn verzoek om door te mogen, werd goedgekeurd. Maar het tweede jaar ging net zo slecht.
“Toen heb ik mezelf gered door iedereen te vertellen dat geneeskunde het toch niet echt was voor mij. Liever ging ik geschiedenis studeren, zei ik. Daar begon ik aan, maar ook dat ging mis. En nog steeds kon ik dat voor mijn gevoel aan niemand vertellen. Dus na een jaar kon ik ook daar niet mee verder. Toen zei ik tegen iedereen: ik ga rechten erbij doen. Dat deden meer mensen, dus dat was niet zo gek. En dan hoefde ik alleen te liegen over geschiedenis. Rechten ging beter, maar ook niet goed genoeg.”
Hoe dat liegen ging? “Ik leerde dat mensen heel graag over zichzelf praten. Dus als ik zei: ‘Nou, dat tentamen vond ik wel moeilijk’, dan nam de ander het gesprek over en was ik ervan af. Als dat een andere student geschiedenis was, dan hoorde ik bijvoorbeeld welke vragen ingewikkeld waren, en kon ik daar weer over vertellen in een volgend gesprek.”
Vermoeiend was het wel ja, dat ‘schaduwleven’, zoals hij het noemt. Het maakte hem ook heel ongelukkig. “Ik had echt twee levens: het nepleven als ik met andere mensen was, en het echte leven, dat daardoor het grootste deel van de tijd on hold stond, als ik alleen thuis was.”
Dat laatste was ‘heel donker’. “In die fantasiewereld was alles goed. Maar ik wist natuurlijk dat dat niet klopte. Ik was eenzaam, depressief, afgestompt en leeg en mijn zelfvertrouwen daalde naar een dieptepunt.”
“Ik dacht dan bijvoorbeeld: ik heb wel vrienden, maar dat is allemaal nep. Als ze wisten wat er echt aan de hand is, dan zou ik ze kwijt zijn. En: mijn familie houdt wel van me, maar dat is alleen maar omdat ze denken dat het zo goed gaat met mijn studie. Om met die gedachten om te gaan, vluchtte ik dan weer in die fantasiewereld. Waarna de realiteit weer extra hard binnenkwam.” Toch bleef hij zichzelf, misschien uit zelfbescherming, voorhouden dat hij het allemaal nog kon goedmaken en niemand van zijn leugens hoefde te weten.
Een stage bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, in 2009, was in zijn woorden ‘zowel mijn redding als mijn ondergang’. Hij studeerde officieel zo’n drie jaar rechten, maar had nog altijd een eerstejaarsvak niet gehaald. “Als ik dat toen niet zou halen, dan moest ik met mijn studie stoppen.”
Maar zijn verhaal, dat hij rechten en geschiedenis studeerde en erover nadacht om iets te gaan doen met internationale betrekkingen, was ook bekend bij een kennis die bij Buitenlandse Zaken werkte. “Die moest een congres organiseren en kon daar wel wat handjes bij gebruiken, hij vroeg of ik daarbij wilde helpen.”
“In het verhaal paste dat goed: ik was bijna afgestudeerd, dus dat ik stage ging lopen was heel logisch. Vanuit die gedachte zei ik ja, maar daardoor kon ik het tentamen van dat eerstejaarsvak niet maken. Daarmee stopte mijn studie.”
Maar zijn stage ging goed: het ritme werkte voor hem, de werkdiscipline was precies wat hij nodig had. En mensen vroegen niet naar zijn studies maar alleen naar het werk dat hij daar verrichtte, waardoor hij weinig hoefde te liegen. “Ik leerde daar hoe je moet werken. En ik was er goed in. Mijn stage werd na de eerste drie maanden met drie maanden verlengd en daarna mocht ik nog een jaar blijven als beleidsmedewerker. Mijn zelfvertrouwen werd daardoor langzaam weer een beetje hersteld.”
Zo ver, dat hij toen Buitenlandse Zaken zijn contract met een jaar wilde verlengen, besloot om zichzelf niet langer voor de gek te houden. “Ik wilde niet blijven werken in een functie die ik als gevolg van mijn leugens had gekregen. Dus ik bedankte. Een maand later heb ik mijn moeder de waarheid verteld.”
Natuurlijk is het niet zo dat hij dat nu ineens vol zelfvertrouwen kon doen. “Die maand was heel duister. Elke dag zweefde ik tussen door de zure appel heen bijten en eerlijk zijn, en een zelfgekozen einde. Dat is vrij serieus geweest: ik maakte een rationele analyse van die twee opties: met welke zou ik de minste mensen kwetsen?”
“Gelukkig had ik op een gegeven moment het besef dat mijn familie en vrienden misschien heel verdrietig zouden zijn als ze de waarheid hoorden, maar dat ze nog verdrietiger zouden zijn als ik uit het leven stapte.”
Stichting 113: bel 113 of 0800-0113 (gratis), of anoniem via de chat op de website 113.nl
24 uur per dag bereikbaar, 7 dagen per week
Op de dag waarop hij het vertelde, werd hij naar eigen zeggen ‘een klein beetje geholpen’ door zijn moeder. “Ze had ergens een bewijs van inschrijving van de universiteit nodig van mij. Maar ik stond natuurlijk nergens meer ingeschreven. Op de dag dat ik het zou langsbrengen, ben ik naar haar toegegaan en heb ik het verteld.”
Job herinnert zich het ongeloof bij zijn moeder. “We waren met drie kinderen thuis, en ik was altijd een beetje de nerd. Al die jaren had zij natuurlijk gedacht dat ik het ene na het andere tentamen haalde.”
Het was een heel dubbel moment: voor Job was het een opluchting dat zijn verhaal er eindelijk uit was. “Maar voor mijn moeder was er tot dan toe helemaal niets aan de hand geweest, en nu zat ze ineens midden in een groot drama. Ze was verbijsterd en vroeg zich af hoe ik dit had kunnen doen.”
“Maar de totale afwijzing en uitsluiting, waar ik al die jaren zo bang voor was geweest, kwam niet. Vanaf het begin had ze naast alle vragen mededogen en empathie voor me. Ze zei dingen als ‘wat moet je je al die tijd eenzaam hebben gevoeld’ en ‘wat verdrietig dat je niet het gevoel had dat je dit aan ons kon vertellen’.
Samen besloten ze het niet aan zijn vader te vertellen. Die zat inmiddels in een verzorgingstehuis en door de MS werkten zijn hersenen niet meer goed. “We waren bang dat hij het niet goed zou bevatten, en dan op een helder moment – als wij er niet bij waren – heel erg in de war kon raken van wat we hadden verteld. En we waren bang dat hij het zichzelf zou aanrekenen, dat het door zijn ziekte zou zijn gekomen. Het vertellen zou dan puur egoïsme zijn, omdat wij er dan van af waren. Al was het een heel moeilijk besluit, want hiermee plaatsten we hem natuurlijk ook buiten het gezin.”
Maar zijn moeder vond wel: verder moet je het nu aan iedereen vertellen. “Dus de dag erna moest ik al mijn vrienden, ooms en tantes bellen en het opbiechten. Gelijk de pleister eraf trekken. Achteraf was dat heel goed. En ook zij reageerden allemaal met heel veel empathie: ‘Wat rot en verdrietig voor jou’. En vrienden zeiden: ‘Als je nou had verteld dat je studeren zo moeilijk vond, dan hadden we samen kunnen studeren.’ Niemand zei: ‘Waarom heb je me bedonderd?’ Of: ‘Wat heb je me aangedaan?’.”
“Het was een soort eye-opener: al die jaren had ik me druk gemaakt om dit moment, en me in alle mogelijke bochten gewrongen om dit te voorkomen. Maar daarmee heb ik mezelf hulp ontzegd en het mezelf onnodig moeilijk gemaakt. Dat is een verdrietige gedachte, maar ook de reden dat ik naar buiten treed met mijn verhaal: er zijn mensen die nu net zo denken als ik toen, daarvan ben ik overtuigd. En er zijn in de media alleen voorbeelden van schijnstudenten die een eind aan hun leven hebben gemaakt. Terwijl je jezelf zo kunt helpen door er eerlijk over te zijn, hoe diep je er ook in zit.”
Job ging na het opbiechten in therapie. 10 jaar lang besprak hij op regelmatige basis met een therapeut wat hij had gedaan, waarom hij dat had gedaan, hoe hij naar zichzelf keek.
En hij ging weer rechten studeren, aan de Universiteit van Amsterdam en voor zijn master aan Columbia University in New York. Met succes nu, in therapie had hij geleerd dat een 6 ook goed is, dat hij dus niet moest opgeven als hij dacht dat hij geen goed cijfer zou halen. En bij Buitenlandse Zaken had hij geleerd wat werkdiscipline is. Inmiddels werkt hij al jaren als jurist, eerst bij een advocatenkantoor en nu bij een investeringsfonds, waar ook zijn baas begrip toonde voor zijn verhaal en de lessen die hij daaruit heeft geleerd.
“Voor mijn boek onderzocht ik hoe vaak mensen liegen: dat doen we gemiddeld twee keer per dag. Vaak zijn dat hele kleine leugens als: ‘Ach wat een schattige baby!’ of ‘Sorry, ik had heel veel zin in je feestje vanavond, maar ik voel me niet lekker’. Maar ook die leugens durfde ik toen ik schoon schip had gemaakt echt niet te vertellen. Ik dacht: als ik dat doe, dan gaat het weer helemaal mis. Dus hield ik mijn lippen stijf op elkaar, of appte ik de hele waarheid over waarom ik niet naar een feestje ging. Totdat een vriend zei: ‘Zeg gewoon dat je niet komt, daar is niets mis mee’.”
Dat is de enige valkuil die hij nu nog aan zijn schijnstudentschap heeft overgehouden. “Als ik moe ben, dan doe ik er dagen over om bijvoorbeeld een appje te beantwoorden, omdat ik bang ben om te liegen en voor de gevolgen die zo’n leugentje om bestwil kan hebben.” Verder heeft hij alles goed op orde: een mooi appartement in Amsterdam, een leuke vriend, een goede baan. “Door eerlijk te zijn is mijn leven 14 jaar geleden begonnen. Mijn echte leven, zoals het moet zijn.”
Elke zondag publiceren we een interview in tekst en foto’s van iemand die iets bijzonders doet of heeft meegemaakt. Dat kan een ingrijpende gebeurtenis zijn waar diegene bewonderenswaardig mee omgaat. De zondaginterviews hebben gemeen dat het verhaal van grote invloed is op het leven van de geïnterviewde.
Ben of ken jij iemand die geschikt zou zijn voor een zondaginterview? Laat het ons weten via dit mailadres: zondaginterview@rtl.nl
Lees hier de eerdere zondaginterviews.